Gij zult u voor die niet buigen, noch [9]hen dienen; want Ik, de HEERE uw God, ben [10]een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek aan [11]de kinderen, [12]aan het derde, en aan het vierde [13][lid] dergenen, die Mij haten;
9. Te weten, noch de afgoden zelf, noch ook Mij door dezelven, gelijk hfdst.32 vs.4,6, door het gouden kalf, en daarna de tien stammen door de twee gouden kalven, 1 Kon.12:28.
10. God wordt genoemd een man zijns volks, Jer.2:2; Hos.2:19; afgoderij wordt hoerdom genoemd, Deut.31:16; Richt.2:17; Jer.3:9,20; hierom wordt Gods toorn over deze zonde genoemd jaloezie.
11. Dat is, nakomelingen; te weten, zodanigen, die de voetstappen van hun vaders navolgende, ook de zonde der afgoderij begaan.
12. Hebreeuws, aan de derde en aan de vierde.
13. Of, geslacht.